HOMO SUM
Homo sum, humani nil a me alienum puto.
Terentius, Heautontimorumenos, 77.
[5]
AAN DEN HEER
ALMA TADEMA, M. A.,
DEN GROOTEN MEESTER IN HET SCHILDEREN VANVOORSTELLINGEN UIT HET LEVEN DER OUDEN,
WIJDT DIT VERHAAL
MET VRIENDELIJKEN GROET
DE SCHRIJVER. [7]
Toen ik bezig was mij voor te bereiden tot hetschrijven van eene geschiedenis van het Sinaïtischschiereiland, hield ik mij geruimen tijd onledig met de studie van deeerste christelijke eeuwen. Onder de massa martyrologische enascetische geschriften, de geschiedenissen van heiligen en monniken,die ik voor mijn zeer beperkt doel had te doorworstelen en te ziften,vond ik, en wel in de Ecclesiae graecae monumenta vanCotelerius, een verhaal dat, hoe weinig beteekenend ook op zichzelf,mij zeer eigenaardig en roerend toescheen. Het tooneel der handelingwas de Sinaï en de aan zijn voet gelegen oase Pharan.
Toen ik daarna op mijne reis door Petraeïsch Arabië deholen der Anachoreten van den Sinaï met eigene oogen zag en metmijn eigen voeten betrad, kwam dit verhaal mij weder voor den geest, enik kon het maar niet vergeten, terwijl ik verder door de woestijntrok.
Het kwam mij voor, dat in het eenvoudig verloop der gebeurtenis zicheen zielkundig probleem voordeed, bijzonder eigenaardig in zijnsoort.
Een Anachoreet, ten onrechte in plaats van een ander beschuldigd,neemt, zonder zich te verdedigen, diens straf, de verbanning, op zich.Eerst door de bekentenis van den misdadiger wordt zijne onschuld aanhet licht gebracht.
Ik gevoelde mij bijzonder aangetrokken, de zielsaandoeningen teontleden, die tot zulk eene apathie, zulk eene vernietiging...