Bertha: “Weg, Bultenaar!”
Arnold: ”’k Werd zoo geboren, moeder.”
Byron.
[5]
’t Heeft er jaren lang gestaan: “Philip Strijkman koopt alle soorten van kleederen en andere artikelen in, tot den hoogsten prijs,” en ’t zou er misschen nog even duidelijk met zwarte letters op ’t witte bord te lezen staan, wanneer niet sedert ettelijkejaren de eigenaar tot zijn vaderen vergaderd was.
Aan de geschiedenis, die ik wil vertellen, hindert het evenwel in het minst niet, want op het oogenblik, dat mijn verhaalbegint, pronkt het bordje nog in volle fleur boven tegen het snijraam der smalle deur van het ouderwetsche huis in de Egelantiersdwarsstraat,dat ik met u wil binnengaan.
’t Ziet er niet zeer aanlokkelijk uit, dat smalle perceel; de verf van het houtwerk is langzamerhand door weer en wind ontbondenen overgegaan tot een schilferige korst van een onmogelijke kleur. De steenen der pui zijn sinds onheuglijken tijd niet geolieden hier en daar laat de kalk los uit de voegen, die nattig en vuil u aangapen. De nok van het huis hangt treurig vooroveren de vermolmde hijschbalk steekt er als een ontvleesde arm uit.
Let eens op de scheeve kozijnen der vensters, waarvan twee breedere aan elke boven-, twee smallere aan iedere onderverdieping,door de kleine groenachtige ruitjes een karig licht laten vallen in de vertrekken, die van achteren [6]geen ramen hebben, maar een beplakt schotwerk, dat hen van de achterkamer scheidt.
Naast de deur bemerkt ge een gelijkvormige dito, die toegang geeft tot de trap, welke naar de bovenwoningen leidt.
Even verveloos en verwaarloosd als haar buurvrouw, onderscheidt zich die deur alleen door een papier, dat boven tegen de gebarstenruitjes van het snijraam geplakt is en den voorbijganger vertelt, dat op de onderste voorkamer woont:
N. Makko. Scheerdt en kureerdt honden en neemt dezelfde in de kost.
Voordat wij die trap opgaan, willen we eens even met de woning van den pandjeshuishouder Philip Strijkman kennis maken.
Ga met mij het smalle gangetje door en pas op dat ge uw hoogen hoed niet deukt, als ge het lage deurtje binnentreedt, datnaar de zijkamer voert, waar de winkel, of eigenlijk het pandjeshuis wordt gehouden.
Voorzichtig! want het is donker, als ge binnenkomt; de eene helft der vensters wordt in beslag genomen door een dichte groenehor, en de andere wordt verduisterd door het dikke geelkatoenen valgordijn, dat vingerdik stof in zijn plooien heeft en daardoornog ondoorschijnender is.
Er heerscht een zekere nevelachtige toon in die kamer, en juist dat grauwe duister is in overeenstemming met de plaats, waarwij ons bevinden; want in de woning van Strijkman heerscht de geest des woekers, en die schuw het licht, evenzeer als zijnslachtoffers, die hem gewoonlijk tusschen licht en donker of des avonds hun schatting komen brengen.
Neem u in acht en struikel niet tegen de lage balie, die u belet verder in de kamer te komen dan een voet of vier: leun metuw ellebogen op de plank, die boven op die leuning is aangebracht, en zie oplettend rond.
Langs den muur, naast en boven de deur, die naar het achterkamertje leidt, ziet ge vakken, ruw van withouten planken getimmerden gevuld met bundels en pak