Produced by Johan Boelaert

Bébert le Boucher en André le Pêcheur

Louis Couperus

Ik zit in vage avondstemming, geweven uit een beetje spleen, wat meermelancholie, en heel veel verveling op een bankje voor de Quai duMidi, daar waar de visschers van Nice hun barkjes omhoog, op de kadezelve, getrokken hebben, beducht voor boos weér, want de zee schuimthoog op en de wind waait straf. De kraag van mijn overjas op, en mijnhanden in de zakken, en mijn pet getrokken tot over mijn oogen, zit ikte staren en, wat weemoedigjes en alleen, te droomen over deschuimziedende golven. Het zal van nacht wel gaan spoken over deMiddellandsche wateren.

Plotseling, links en rechts, verschijnen de beide heeren, Bébert leBoucher en André le Pêcheur. Ik was zoo in trieste stemming,winddoorhuiverd, verloren, zoo weg gedoken in pet en in kraag, dat ikhun twee impozante figuren niet had zien naderen, hun twee diepestemmen niet had hooren opblageeren, zoo dat ik opschrik, nu ik zeplots herken, links en rechts, ik zittende, op het midden des bankjes.

- Zoo, monsieur le duc, zegt André le Pêcheur; zijn we fier van avonden kennen we de oude jongens niet?

- Is de duc lijdende aan ongelukkige liefde, dat hij zoo eenzaam in dezee zit te kijken? blageert Bébert le Boucher.

Ik strek twee handen uit, die duchtig worden geschud in pooten vanheb-ik-jou-daar.

- Wel heeren, zeg ik; het doet me pleizier je te zien. Fier is de ducniet, dat weet je, maar hij lijdt veel aan distractie. Is er van avondiets te doen, dat jullie zoo broederlijk en collegiaal samen loopen?Of kom je een oogenblik mij gezelschap houden en zitten aan mijnzijden?

Zij zetten zich links en rechts, Bébert le Boucher en André le Pêcheuren ik verzeker u, dat er niemand meer bij kan op het bankje. Het iswarmpjes, gezellig en tjopvol, met ons drieën. Mijn slankheid, alspièce-de-milieu, wordt indrukwekkend geflankeerd door, links, Bébertle Boucher en, rechts, André le Pêcheur. Ik maak liever eens eengrapje met deze jongens, of drink met ze een borrel in een bar, dandat ik standjes met ze kreeg. Ik voel mij tusschen hen beiden als eenklein, niet volgroeid jongentje, waarop met minzamen spot, maar tochmet goedgunstige straatvriendschap glimlachend beschermend wordt neêrgekeken. Des te beter. Liever maar niet vechten met die twee bazen. Uitspeelschheid zelfs, geloof ik, zouden ze je dood drukken, zoo als ikeen muskiet vernietig.

Wij wisselen opmerkingen over den wind en het weêr en Bébert en Andrézijn het eens met mij, dat het boos weêr zal gaan worden.

Zij noemen mij "monsieur le duc" of meestal "duc," omdat Bébertmij eens heeft gevraagd:

- Jij bent immers een "duc?" Ze hebben me gezegd, dat je een "duc"was.

- Natuurlijk ben ik een duc! heb ik geantwoord met aplomb. En André,die wel beter wist, maar veel houdt van in het ootje te nemen, staafdemijn bewering:

- Natuurlijk is die een duc! heeft André aan Bébert verzekerd.

Zoo dat ik geloof, dat die domme Bébert gelooft, dat ik een "duc" ben,en authentiek.

Bébert le Boucher is van het Noorden, van Amiens, geloof ik. André lePêcheur is van het Zuiden, van Marseille, zoo niet van Nice. Beidenworstelaars van beroep, was Bébert eenmaal slagersjongen, en is Andrénog altijd visscher. Bébert is, hoewel een blagueur, somber; André isvroolijk, grappig en guitig. Het Noorden en het Zuiden. Ik hoû nietveel van Bébert, maar ik heb een zwakje voor André.

- Duc, zegt André; kom je van nacht meê op zee, in mijn boot: La Jeune
Jeannette??

...

BU KİTABI OKUMAK İÇİN ÜYE OLUN VEYA GİRİŞ YAPIN!


Sitemize Üyelik ÜCRETSİZDİR!