De tekst in dit bestand wordt weergegeven in de originele, verouderde spelling.
Daarnaast zijn veel woorden verschillend gespeld. Er is geen poging gedaan dit te corrigeren of de tekst te moderniseren.
Inconsistent gebruik van verbindingsstreepjes is behouden.
Overduidelijke, druk- en spelfouten in het origineel zijn gecorrigeerd; deze zijn voorzien van een dunne rode stippellijn, waarbij de Brontekst via een zwevende pop-up beschikbaar is.
Een overzicht van de aangebrachte correcties is te vinden aan het eind van dit bestand.
Voetnoten zijn hernummerd en verplaatst naar het eind van het hoofdstuk.
INHOUD bladz. | 1 |
TER INLEIDING | 3 |
I. DE HEENREIS | 5 |
II. HET UITZICHT DER DINGEN | 21 |
III. SCHADUWEN OVER HET LAND | 33 |
IV. VOORGANGERS EN BELICHAMERS | 44 |
V. DE VROUWEN IN RUSLAND | 55 |
VI. KIEMEN VAN NIEUWE VREUGDE EN NIEUWE SCHOONHEID | 83 |
VII. KIEMEN VAN NIEUWE VREUGDE EN NIEUWE SCHOONHEID (slot) | 107 |
VIII. DE TERUGREIS | 116 |
IX. TOT SLOT | 134 |
Een heldere allervroegste voorjaarsdag. Kraaiende hanen, bloeiendehazelaars. Natuur-ontwaken vóór den tijd.
Een breede diepe sloot vol water; een heel smal plankje voert er over,glibberig en half-vergaan. Achter die sloot gaat mijn pad verder; dáárligt het land, waar ik heen wil, open. Besluiteloos sta ik en draal,zet één voet dwars over het plankje, trek hem weer terug. Eenwonderlijke gedachte duikt op: „Als ik er over kom, ga ik nog in ditvoorjaar naar Rusland”. Dwaze gril of ingeving? Ik weet het niet, maar„iets” dringt mij het plankje op... ik ga de sloot over... Nu weetik, dat ik doorzet