't Is een groote, mooie bezitting, de hoeve "Zorgwijk", en de eigenaar, boer Barend van Gulven, wordt dan ook voor een der rijkste boeren van het dorp gehouden.
In hoeverre dit waarheid bevatte, zullen we in het midden laten, doch zeker is, dat boer Van Gulven graag had dat er op zijn rijkdom gezinspeeld werd, en niemand had daar beter slag van dan Gerrit Dubbe, een boerenzoon uit de buurt, met wiens vader Van Gulven bevriend was.
Reeds lang was tusschen de wederzijdsche ouders besloten, dat Martha en Gerrit man en vrouw zouden worden, doch de mooie Martha lachte en spotte met den rooden Gerrit, en het werd de oude geschiedenis; de mensch maakt plannen en berekeningen: zoo zullen we doen en zoo zal het gaan, en hij denkt meester te zijn van den toestand, doch vergeet den grooten Meester daarboven, wiens heilige wil alleen wet is, en dat slechts Hij en Hij alleen den weg bepaalt, dien wij, nietige stervelingen, hebben te bewandelen.
Eerst met zachtheid en toen met toornige bedreigingen had Van Gulven zijn dochter aan het verstand gebracht, dat het zijn wil was, dat zij de vrouw werd van Gerrit Dubbe, maar noch het een, noch het ander had het gewenschte gevolg.
Eerst lachte Martha met haars vaders woorden, toen werd ze driftig, en een heftig tooneel volgde, waarbij het meisje verklaarde, dat ze nog liever met den armsten daglooner zou trouwen dan met den rijken Gerrit Dubbe, dien ze niet uitstaan kon.
Met een dreunenden vuistslag op de tafel schreeuwde Van Gulven, paars van woede, dat ze met Gerrit Dubbe zou trouwen of anders met niemand, doch deze bedreiging liet Martha koud, en ze verliet trotsch het vertrek, waarin de woordenwisseling plaats had, en waarin haar vader woedend en haar moeder schreiend achterbleef.
Kort na het hierboven verhaalde had boer Van Gulven een nieuwen bouwknecht noodig, en omdat de boerenknechts altijd met November in een anderen dienst gaan, en het nu reeds bijna Kerstmis was, wanhoopte de boer er al aan, of het hem gelukken zou een goeden bouwknecht machtig te worden. Maar eindelijk meldde er zich een aan, en daar diens persoon hem goed aanstond, haastte Van Gulven zich hem in zijn dienst te nemen.
Gelderschman van geboorte, was Hannes Klinge soldaat geweest in een Zuidhollandsch garnizoen, en na volbrachten diensttijd was hij in een naburig dorp boerenknecht geworden. Daar hij niets meer op de wereld had dan een broeder, die als schippersknecht op den Rijn voer, was er ook niets dat hem aan Gelderland bond, en zoo was dan Hannes Klinge bouwknecht bij boer Van Gulven.
De boer was niet gemakkelijk voor zijn knechts, maar met dezen Gelderschman kon hij goed opschieten. Geen boerenknecht, uren in den omtrek, die zulke rechte voren ploegde als de bouwknecht van "Zorgwijk," en toen Van Gulven een jong paard gekocht had op de B.-sche paardenmarkt, dat hij zelf niet temmen kon, had Hannes Klinge gevraagd of hij het eens mocht probeeren, en hoe