ONS SCHEMERUURTJE.


VIII.

H.MEULENHOFF
H. MEULENHOFF—AMSTERDAM—1916.

SPROOKJES
VAN
JEAN MACÉ.

H.MEULENHOFF
H. MEULENHOFF—AMSTERDAM—1916.

[4]

O, mevrouw, sta mij in ’s Hemelsnaam nog één vraag toe!

O, mevrouw, sta mij in ’s Hemelsnaam nog één vraag toe!

[5]

I.

DE KLEINE DEUGNIET.

Er was eens een kleine jongen, die zoo stout was, dat ieder er schande over sprak. Hij sloeg de kindermeid, gooide moedwilligglazen en borden stuk, stak zijn tong tegen zijn vader uit en durfde zijn arme moeder, die hem, ondanks al zijn gebreken,hartelijk liefhad, boos van zich af te duwen, als zij hem, midden in een driftbui, in haar armen wilde nemen, om hem tot bedarente brengen.

Hij sloeg de kindermeid.

Hij sloeg de kindermeid.

Behalve zijn ouders, noemde niemand hem meer bij zijn eigenlijken naam; men zei eenvoudig Deugniet tegen hem, of wel Verniel-al, maar dat was zoo’n mondvol om uit te spreken. Als de kleine jongen maar een spikkeltje eergevoel had gehad, zou hij er zichstellig erg over hebben geschaamd, want zóó heette de hond bij hem thuis ook, een echte woesteling, die alles kapot maakte.[6]

Deugniet schaamde zich echter nooit.

Je denkt nu misschien, dat hij ook een nare jongen was om te zien.

Integendeel, hij had wàt een aardig gezichtje en mooi, blond krulhaar, waar zijn moeder niet weinig trotsch op was. Als hijin een goede bui was—zoo’n bevlieging duurde helaas maar kort—kon hij er wezenlijk uitzien om te stelen.

Je kunt begrijpen hoeveel verdriet zijn ouders er van hadden, dat hun jongetje in werkelijkheid zoo heel anders was, dan je,op zijn uiterlijk afgaande, zoudt meenen. Niet alleen al de buren, neen, de geheele stad sprak er over, hoe ’n groot leedhet voor zulke brave, algemeen geächte menschen moest wezen, zoo’n verschrikkelijk stout kind te hebben.

Iedereen wist er uit eigen ondervinding over mee te praten. De een vertelde, dat Deugniet hem met een steen had gegooid, toenhij op zekeren dag voor zijn deur een luchtje stond te scheppen,—de ander, dat de bengel, na die hevige regenbui van laatst,met opzet in een grooten plas had staan dansen, om de voorbijgangers met modder te bespatten;—de melkvrouw zei tegen ieder,die ’t hooren wou, dat ze er voortaan wel voor zou oppassen, hem in de buurt van haar blankgeschuurde emmers te laten komen—verbeeldje, onlangs had hij er uit baldadigheid nog handenvol fijn zand ingegooid—-en eindelijk dreigde de politieagent, die zijnstandplaats op den hoek der straat had, zelfs, hem mee naar ’t bureau te zullen nemen, als hij ’t niet wou laten, de kleinemeisjes te knijpen, die, [7]op weg naar school, langs zijn huis moesten.

<
...

BU KİTABI OKUMAK İÇİN ÜYE OLUN VEYA GİRİŞ YAPIN!


Sitemize Üyelik ÜCRETSİZDİR!