Deze bundel, bevattende dichtwerk van een vijftal onzer hedendaagsche dichters, is niet volgens een bepaald plan samengesteld. Hij dankt zijn ontstaan eenvoudig aan de overweging dat het, waar wij ieder jaar niet meer dan één dichtbundel plegen te publiceeren, wel wat heel lang zou duren eer de belangrijkste dichters van ons land in onze Nederlandsche Bibliotheek vertegenwoordigd konden zijn. Wij noodigden daarom een aantal dichters, die tot dusver nog geen werk aan ons afstonden uit, aan dezen bundel mee te werken. Het hing dus min of meer van het toeval af welke auteurs voor dezen jaargang iets konden afstaan. Ondanks dit toeval is er toch in zooverre systeem in de bloemlezing dat zij typeerend werk biedt van de drie opeenvolgende dichtergeneraties na 1880.
In volgende bundels hopen wij op dezelfde wijze weer werk van anderen te vereenigen.
DE REDACTIE DER W.B.
O LIEFDE, LIEFDE, DIE ALS LIJDEN ZIJT
O liefde, liefde, die als lijden zijt,
Rijs in mijn oog met iedren nieuwen dag,
Dat ik de wereld en haar kindren mag
Zien in uw licht, een kind dat u belijd.
En laat mij niet alleen, maar in den nacht
Daal in de schaduw van mijn koele borst,
Dan zal ik veilig slapen als een vorst,
Die rust in 't midden van bevriende wacht.
Zoo moog ik zijn als dun albasten vaas,
Boordevol bloed van uwen rooden wijn;
In 't nachtehart als een weekgele schijn,
In donkre nis weenlichtende topaas;
Maar in den dag een levende fontein,
Die stroomt den dorstenden zijn zoet solaas.
(
Verzen
)